637.000 mensen in Nederland leefden vorig jaar onder de armoedegrens, wat neerkomt op 3,8 procent van de bevolking. Hoewel dat veel mensen zijn, is het toch het laagste niveau sinds statistiekbureau CBS in 1977 begon met meten.
Dat het aantal relatief klein is, komt door de inkomensondersteuning vanuit de overheid. Dan gaat het bijvoorbeeld om de energietoeslag van 1.300 euro voor mensen met een laag inkomen en de 380 euro korting op de energierekening aan het einde van het jaar.
Zonder die maatregelen zou 5,9 procent van de bevolking vorig jaar in armoede hebben geleefd. Dat komt neer op bijna een miljoen mensen.
Het CBS spreekt overigens niet van armoede, maar van ‘risico op armoede’. Mensen lopen dat risico als ze behoren tot een huishouden met een inkomen dat onder de armoedegrens ligt. Vorig jaar lag die grens voor alleenstaanden op 1.200 euro netto per maand. Voor koppels zonder kinderen ging het om 1.690 euro.
Voor huishoudens met kinderen lag die grens wat hoger. Een alleenstaande ouder met twee minderjarige kinderen leeft onder de armoedegrens bij een inkomen dat lager is dan 1.830 euro netto per maand. Bij een koppel met twee jonge kinderen is dat 2.300 euro.
Vorig jaar leefde 5,2 procent van de kinderen in armoede. Ook dat percentage was historisch laag, al komt dat nog altijd neer op 165.000 kinderen.
Inkomens liggen laag in vier grote steden
In onder meer de vier grote steden is veel armoede. Ruim 24 procent van de arme huishoudens woont daar, terwijl maar 13 procent van het totale aantal Nederlanders in een grote stad woont. Vooral in Rotterdam en Den Haag is relatief veel armoede.
Andere negatieve uitschieters zijn de provincies Limburg en Groningen en de steden Schiedam, Enschede en Nijmegen. In het Gelderse Rozendaal is het armoederisico het kleinst.
Herkomst speelt grote rol bij kinderen
Onder kinderen die niet in Nederland zijn geboren, was de armoede vorig jaar nog steeds zeer hoog. Bijna een op de vijf van hen leefde onder de armoedegrens.
Kinderen die zelf wel in Nederland zijn geboren maar minstens één ouder hebben voor wie dat niet geldt, staan er iets minder slecht voor. Toch leefde nog altijd 10,8 procent van hen in armoede. Als wordt gekeken naar kinderen die hier zijn geboren en ook twee ouders hebben die in Nederland zijn geboren, daalt het percentage naar 2,5.
Kinderen die zelf zijn gevlucht of van wie de ouders vluchteling zijn, hebben het vaak ook niet breed. Zo is de armoede hoog onder mensen uit landen als Afghanistan, Somalië en Irak. De problemen zijn het grootst bij de Syrische kinderen in ons land: van hen leeft meer dan 45 procent in armoede.